Wanneer je voor jezelf een streefgewicht hebt vastgesteld, het ideale gewicht waarvan jij denkt dat het helemaal bij je past en waarvan je meent er gelukkig van te worden, dan voel je daar iets bij. Dat cijfertje maakt je misschien blij en opgewonden. Een soort hoopgevende spanning wellicht, zo van ‘wat als ik dát bereikt heb?’.
Het kan ook een negatieve lading hebben. Een spanning rondom dat ideale streefgewicht, mogelijk veroorzaakt door eerdere ervaringen. Want je hebt het al eerder geprobeerd, en toen is het je ook niet gelukt. Of wel gelukt, maar na korte tijd – pats – was je weer terug bij af. Hield je je niet meer aan de regels, begon je weer “foute” dingen te eten en groeiden de kilo’s er in no-time weer aan.
Door het stellen van een doel – in dit geval een streefgewicht – maak je “het project afvallen” concreet voor jezelf. Het wordt meetbaar, zichtbaar en voelbaar. Alleen dat laatste, die voelbaarheid, is iets waar ik veel cliënten aan voorbij zie gaan. Ze stappen er te gemakkelijk overheen. Ze stellen voor zichzelf een doel – “over 5 maanden wil ik 12 kilo lichter zijn” – wat ze zichzelf opleggen. Eigenlijk zeggen ze tegen zichzelf: “Over 5 maanden móet ik 12 kilo kwijt zijn. Geen smoesjes, geen excuses, ik hebt geen keus. Ik moet hard voor mezelf zijn, want ik hebt besloten dat ik er nu écht voor wil gaan. Ik móet.”
Onderliggende emoties
De spanningen, vooral negatieve, krijgen bij het stellen van zo’n doel nauwelijks ruimte. De emoties, vaak voortkomend uit eerdere ervaringen, worden daarbij genegeerd. Maar ook aan andere gevoelens waar ze zich nog niet bewust van zijn, maar die wél samenhangen met eten, wordt in zo’n geval geen aandacht besteed. Ze wáren al niet zichtbaar, en op deze manier hoeven ze ook niet zichtbaar te wórden. Lekker veilig dus…
